Skip to content Skip to main navigation Skip to footer

Stinkende ketters en zoete gelovigen

Al vanaf het doopsel onderscheidde de katholiek zich door de goede geur van deugdzaamheid te verspreiden. Tijdens het ritueel raakte de priester de neus van de boreling aan met de woorden ‘in odorem suavitatis’ (tot goeden/zoeten geur) opdat de stank van de zonden werd uitgedreven. Maar het leven was een continue stroom aan grote en kleine verlokkingen. Om de opgedane stank van zonde telkens opnieuw weg te spoelen, waren deugdzame werken onontbeerlijk. Een van de activiteiten die onder deze noemer viel, was het kerkbezoek. De devote geest werd gesterkt door gebed en contemplatie, resulterend in een spirituele zoetheid. Interne en externe geur vloeiden hierbij door elkaar, want ook op fysiek niveau trad er een olfactorische transformatie op. Het aroma van de alomtegenwoordige wierook bleef namelijk in de kleren van de gelovige hangen.

In de late middeleeuwen werd er op een zevental momenten per plechtige misviering wierook ingezet. Volgens een ruwe schatting zouden er dagelijks 50 à 70 priesters samen ongeveer 60 missen per dag celebreren in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk (periode 1465-77). Wanneer de vieringen in hun meest invoudige vorm werden gehouden, werd de bewieroking en de vredeskus echter overgeslagen. Hoe dan ook, de Antwerpse parochiekerk was op eender welk moment van de dag een lappendeken van geurige zij-altaren waar de stedelingen langsheen konden wandelen. Na het kerkbezoek verspreidde men dan ook een aangename geur die onmiddellijk werd geassocieerd met deugdzaamheid. Stigmatiserende lichaamsgeuren verdwenen bovendien in een zoete, aromatische wolk.

Hier tegenover stond de stank van de zonde. Enerzijds reageerde men afkerig van personen of objecten die een onaangename geur verspreidden, maar omgekeerd werden er ook negatieve geurwaarnemingen toegeschreven aan sociale groepen of individuen die als onaangenaam ervaren werden. De kwareuk van andersgelovigen was een topos dat zowel door de katholieken als hervormers werd aangegrepen. De Antwerpse schoolmeesteres Anna Bijns verzuchtte in haar refreinen: ‘Ghij hebt ons boosheyt soo lange verdragen, Beternisse verwacht; maer targert alle dagen, Den stanck onser sonden die lucht bevleckt’ (1528).Sociale outcasts zoals heksen asemden een afstotelijke, dierlijke reuk uit en de stank van Joden was zelfs een op zich staand begrip geworden: foetor judaeicus. Hoezeer er actief gebruik werd gemaakt van olfactorische signalisatie om de reputatie van iemand te maken of kraken, blijkt uit de publieke verbranding van de Lollardische priester Richard Wyche en de daaropvolgende perikelen (Londen, 1440). Tower Hill, de locatie van de brandstapel, veranderde al snel in een cultusplaats waar tal van pelgrims samenstroomden. Wyche’s asse zou bovendien de goddelijke geur van wierook verspreiden en overspoelde het land als gegeerd reliek. De Londense autoriteiten sloegen echter terug en selecteerden de cultusplaats als locatie voor hun nieuwe mestvaalt. Stank was dus niet alleen een teken van zondigheid, maar werd ook als grove belediging ingezet.

Een laatmiddeleeuwse beeldvertaling van deze idee bevindt zich tussen de illustraties van de Holkham bijbel (ca. 1327-35). Christus verwijt degenen die luidop hun vroomheid verkondigen, hypocriet te zijn. Ze stinken en zijn als een tombe, die prachtig versierd is aan de buitenkant maar van binnen rottende kadavers bevat. De begeleidende miniatuur toont een kerkgebouw waarin een gelovige, gezeten naast een grafmonument, zijn neus dichtknijpt tegen de zware lijklucht. De tekst gaat terug op de Historia Scholastica (1169-75) van Petrus Comestor, die zich hiervoor baseerde op het evangelie van Mattheüs: ‘Wee u, gij schriftgeleerden en Farizeeën, gij hypocrieten, gij die gelijk witgekalkte graven zijt, die van buiten schoon lijken en van binnen vol doodsbeenderen en alle onreinheid zijn.’

De olfactorische beleving werd gekenmerkt door een gestructureerd hiërarchisch systeem en de wisselwerking tussen de extern waargenomen lichaamsgeur en iemands innerlijke, spirituele zoetheid. Enkel door een oprechte bekering naar het juiste geloof kon men zijn lichamelijke en spirituele kwalijke luchten verdrijven. God was zelfs bij machte om de spirituele zoetheid van de devote katholiek boven de aardse stank van het aftakelende of dode lichaam te plaatsen.