Sensorisch samenspel, over de grenzen heen
Binnen de muren van de Zuid-Nederlandse parochiekerken was het een onophoudelijke wirwar van schreeuwerige en sacrale klanken, schitteringen, schaduwen en opstijgende geuren. Benaderd vanuit hun spatiale en rituele kader vormen ornamenta sacra een rijk restant van het wereldbeeld van een bonte verzameling kerkgangers. Een opening binnen het kunsthistorisch perspectief is precies deze focus op de massageproduceerde artes minores. De laatmiddeleeuwse kunstproductie werd al onderworpen aan talloze en uiteenlopende studies. Maar doorgaans gaat de aandacht uit naar luxegoederen en objecten met een enorme visuele impact, waaronder de altaarstukken die vanuit de Scheldestad naar alle uithoeken van Europa werden gevoerd.
Intermediale campagnes: de ‘juiste’ manier van geloofsbeleving
In de zestiende eeuw gold Antwerpen als een van de belangrijkste boekdrukcentra van West-Europa, met een enorme afzetmarkt in binnen- en buitenland. Maar dit was niet altijd zo geweest. Van al de Zuid-Nederlandse steden die de eeuw voordien een drukpers hadden (zeven in totaal), was de Scheldestad zelfs de laatste om er ook een aan te schaffen. De oudst bekende druk dateert uit 1481 en is getiteld Boexken vander officien ofte dienst der missen, een Nederlandstalige misverklaring bedoeld voor een breed publiek. Maar wat rolde er nog allemaal van de persen? In eerste instantie waren er de gedrukte varianten van uiteenlopende communicatiekanalen: predikaties, processies, intredes, opvoeringen en vertelsels. Het was niet altijd even gemakkelijk om deze zaken te vertalen naar het papieren medium. De deinende stemverheffingen van de predikant en de grollen over aanwezige figuren gingen immers voorbij aan de ogen van de latere lezer. In sommige gevallen werd het zelfs compleet onduidelijk, getuige de naderhand uitgegeven opheldering van een (verloren gegane) spotprognosticatie Pantagruelsche prophetie, door de Antwerpse drukker Jan van Ghelen (1560). Vaak fungeerde de geschreven versie dus als ondersteuning, aanvulling of souvenir van eerdere gebeurtenissen.

Er wordt algemeen aangenomen dat het begin 16de-eeuwse lezerspubliek van fictionele teksten voornamelijk afkomstig was uit de gevestigde burgerij, de geestelijkheid en de adel. Dit beeld wordt bevestigd door de weinige bewaard gebleven testamenten en boedelinventarissen. Bovendien was het boek tijdens de eerste decennia nog een luxeproduct waardoor het eerder onwaarschijnlijk is dat het bij de lagere klassen terecht kwam. Enige oplettendheid hieromtrent is echter geboden: in boedelinventarissen werden wellicht enkel de kostbaardere uitgaven opgenomen, maar niet de minder kwalitatieve of efemere productie. Bovendien kon een boek meerdere functies vervullen: een geschenk dat als sentimentele decoratie dienst deed, een bron van visuele inspiratie voor artiesten, of wel degelijk louter als veelgelezen lectuur. Alleszins, zo goed als iedereen die in de eerste helft van de zestiende eeuw een of meerdere boeken bezat, had ook een Nieuw Testament in zijn of haar collectie. Latijnse boeken kwamen veelal in kloosters terecht en Nederlandstalige publicaties bij leken, met name vrouwen. De Spaanse kapitein Alonso Vásquez vermeldde bijvoorbeeld in zijn kroniek, waarin hij zijn krijgsdienst in de Nederlanden tussen 1577 en 1592 noteerde, expliciet vrouwen als voornaamste boekenbezitter, en dan “vooral de Bijbel, die ze van jongs af aan bestuderen en in hun geheugen opslaan”.
De jaren 1520 luidden op inhoudelijk en vormelijk niveau enkele veranderingen in. Zowat alle devotionele teksten die in de voorgaande periode op een brede aanhang konden rekenen, bleven populair. Enkel de verhalen over Maria en de heiligen begonnen aan belang in te boeten. Dit hing nauw samen met een andere nieuwigheid: de opkomst van geschriften die betrekking hadden op de reformatorische geschillen. Langs beide kanten trachtte men de lezer naar zich toe te trekken, elk op zijn manier. Maar ook de boekdrukkers ontgroeiden hun kinderschoenen. De experimentele fase die zo kenmerkend was voor de beginperiode, maakte langzamerhand plaats voor een set aan weloverwogen commerciële strategieën. Met vallen en opstaan hadden de uitgevers geleerd welke grafische ingrepen de verkoop deden stijgen: onder meer het gebruik van foliëring, indexering, titelbladen, bepaalde lettertypes en lettergroottes bevorderde het leesgedrag. Dat deze toepassingen de interactie tussen tekst en lezer beïnvloedde, blijkt uit de index van verboden boeken die op vraag van Karel V werd opgesteld aan de Leuvense theologische faculteit (1546). Er werd vooral met argwaan gekeken naar Nederlandstalige Bijbels die voorwoorden, samenvattingen boven de hoofdstukken, en kanttekeningen bevatten.
Ook bij de vele optochten, processies en Landjuwelen was geschreven ondersteuning een belangrijk onderdeel. Wanneer het hof aanwezig was, was de visuele en tekstuele communicatie in eerste instantie aan hen gericht. De opschriften bij tableaux vivants en de banderollen die werden vastgehouden door figuranten werden dan vanuit een politieke gevoeligheid vaak in het Latijn opgesteld. Volkstalige teksten waren tijdens vorstelijke stoeten in mindere mate beschikbaar maar zeker niet uitgesloten. De humanistische intelligentsia putte graag inspiratie uit de Klassieke Oudheid voor het visuele programma van intredes en ommegangen. Hierdoor was het voor de ongeschoolde toeschouwers niet altijd even duidelijk wat er nu precies werd gecommuniceerd. De Italiaanse kroniekschrijver Guicciardini noteerde dat de Blijde Inkomst in 1549 ‘soo triomphelijck [was], dat men wel een heel boeck behoefde, om die wel ende gheschicktelijck te verclaren’. Het boekje dat Albrecht Dürer kocht tijdens de Inkomst van Karel V (1520), Hypotheses sive Argumenta Spectaculorum, had dan ook tot doel om de correcte namen en betekenissen van de personages, opschriften, verzen, allegorieën en exempelen mee te delen. Het voorwoord meldde dat er immers veel waanwijzen (morisophi) waren die deze zaken verkeerd interpreteerden en verklaarden. Blijft natuurlijk de vraag in hoeverre de Latijnse publicatie door het gros van de stedelingen gelezen kon worden. Tot slot mag de souvenirwaarde van deze teksten niet uit het oog verloren worden. Programmaboekjes en gedrukte processiegedichten vormden een tastbaar aandenken aan deze vergankelijke momenten. Niet te vergeten, een belangrijke wisselwerking draait rond het concept aurality: er moet maar één iemand van een groep kunnen lezen om de neergepende boodschap verder te verspreiden. In groep voorlezen aan elkaar was trouwens populaire vrijetijdsbesteding, zowel middeleeuwse fictie als religieuze teksten werden daarbij ten berde gebracht.

Het religieuze wereldbeeld van de parochianen werd voorts gekneed door hun contact met de lokale clerus. Naast een elementaire sacramentele functie, had de priester ook een sociale voorbeeldrol te vervullen. Door hun status als spreekbuis van God dienden ze op geregelde tijdstippen de juiste manier van omgaan met het geloof te over te brengen aan hun parochianen. Zo konden de gelovigen zich wapenen tegen de verleiding van foute keuzes en handelingen. Maar niet iedere geestelijke deelde hierover dezelfde visie en de eigen opvattingen werden vanuit de preekstoel of de herberg met hand en tand verdedigd. Elke kerkganger met een mening mocht zich bovendien mengen in het debat, zolang ze zich maar niet probeerden te bemoeien met de mysteriën die erachter schuil gingen.
Wanneer het gaat om de impact van media op het heersende christelijke gedachtegoed, is het onmogelijk om bovenstaande circuits los van elkaar te beschouwen. De overtuigingskracht van een idee school in het simultane gebruik van deze kanalen. Het was de accumulatie ervan die een bericht aan geloofwaardigheid deed winnen. Afhankelijk van de boodschap, de doelgroep en de mogelijkheden die men ter beschikking had, kon er gekozen worden voor een strategisch samenspel van specifieke communicatievormen. Intermediale campagnes bewogen zich over de grenzen van de officiële en officieuze informatieverspreiding heen. Propaganda vanuit de bestuurlijke machten werd gevoed door de geruchtenstroom en omgekeerd. Ze speelden continu op elkaar in om bepaalde boodschappen te bevestigen of te ontkrachten.