Skip to content Skip to main navigation Skip to footer

Ornamenta sacra als subjectief en elastisch sensorisch restant

Ooggetuigenverslag van de Grieks-orthodoxe schrijver, vertaler en kopiist Nikandros Noukios over de steenkoolontginning in de mijnen nabij Luik, 1546

Wanneer de mijnwerkers de stenen willen ontginnen, hullen ze zich van top tot teen in een linnen kledingstuk dat nog nooit werd gebleekt of zelfs maar bevochtigd, met gaten ter hoogte van de ogen zodat ze kunnen kijken. Vervolgens fabriceren ze een stok en overhandigen deze aan de gids die de ingang naar de grot vrijmaakt. Eerst benadert de gids het vuur alsof hij het met de stok wil afschrikken, waarop het vuur hem ontwijkt en ietwat terugdeinst. Dan, alsof er niets ontvlambaar meer aanwezig is, krimpt het vuur wonderbaarlijk in. Nadat het heel klein is geworden, blijft het kalm in een hoekje afwachten. Dan moet de persoon in de linnen kleding en met de stok in de hand achterblijven en de wacht houden bij het bijna gedoofde vuur, terwijl hij het met zijn stok onafgebroken angst aanjaagt. Ondertussen ontginnen de mijnwerkers de stenen. Zodra iedereen uit de mijn is teruggekeerd, ontwaakt de zachte vlam en vult het vuur plots de hele grot. Niemand durft de grot binnengaan zonder het kledingstuk waar ik zojuist over sprak, of zonder de stok, want ze zouden met zekerheid verbranden. Ik heb dit alles met eigen ogen gezien en in de praktijk ervaren: ik was vol van verbazing over deze wonderen van de natuur. Ik kan de oorzaak achter het verschijnsel niet verklaren, behalve door te stellen dat deze zaken het resultaat zijn van een hogere en goddelijke macht.
(Gebaseerd op de moderne Franse vertaling in NICANDRE DE CORCYRE, Le  voyage, pp. 96-7)

De weetgierige reiziger stond erbij en keek ernaar. Enkel een taalbarrière scheidde hem van het ‘goddelijke’ ritueel dat zich voor zijn ogen ontplooide. In werkelijkheid was de vuurwerende stok een lange staak waaraan een kaars werd bevestigd. Deze veroorzaakte een ontsteking in de onverluchte ruimte waar giftige gassen zich hadden opgestapeld. De mijnwerker/gids was ondertussen voor zijn eigen veiligheid van top tot teen gehuld in natte, linnen kledij. Zonder enig referentiekader bleek het onmogelijk voor Nikandros om dit schouwspel correct te interpreteren. Met de nodige schroom zal dus getracht worden om de rituelen en de beleving van de kerkganger in context te plaatsen.

Nikandros maakte deel uit van de delegatie rond Gerard Veltwyck, die voor de vredesonderhandelingen tussen Kanuni Sultan Süleyman I en Keizer Karel V van 1545 tot 1547 doorheen Europa reisde. Zijn verslag is bewaard gebleven via een driedelig manuscript (Apodemiai) geschreven in briefvorm naar een vriend.

Ieder religieus object was doordrongen van de spanning tussen de voorgeschreven en de geleefde praktijk, tussen utopie en realiteit. Volgend citaat van de Britse antropoloog Tim Ingold zijn dan ook uiterst toepasbaar voor het onderzoek naar de sensorische beleving van de laatmiddeleeuwse kerkganger: “the effect of taking the agent-in-an-environment rather than the isolated, self-contained individual as our point of departure is to collapse not only the venerable Durkheimian distinction between the individual and society, but also the division – which has traditionally rested on this distinction – between the two disciplines of anthropology and psychology. I can see no further intellectual justification for continuing to separate these disciplines. For we now recognise that such processes as thinking, perceiving, remembering and learning have to be studied within the ecological contexts of people’s interrelations with their environments.” (The Perception of the Environment, p. 171). Een veelheid aan kerkgangers en dus interpretaties bewerkstelligde onvermijdelijk een uiterst gekleurde, subjectieve visie over wat een ‘correcte omgang’ met sacramenten en sacramentalia in de dagelijkse omgang betekende. In praktijk was de grens tussen wat wel en niet kon uiterst subjectief en vaag.

Zowel binnen de reconstructie van de oorspronkelijke omgeving, de gebruikerscontext als de iconografie komen we dus terecht in een evenwichtsoefening tussen wat mocht en wat was. Emile Durkheim heeft ons geleerd dat de wereld bestond uit een (ideologische) sacrale en een (tastbare) profane laag, die via rituelen onlosmakelijk met elkaar verweven waren. Beide dimensies waren cruciaal om betekenis te geven aan eender welke samenleving. Deze ‘ontdekking van de sacrale wereld’ heeft sociologen,  antropologen en vele anderen van de nodige werktuigen voorzien om theoretische kaders op te stellen, waarmee het religieuze leven op wetenschappelijke wijze geanalyseerd kon worden. Het gevaar schuilt echter in de eenzijdige aanwending van de termen ‘sacraal’ en ‘profaan’, en vooral door de diametrale zienswijze die ze impliceren.