Skip to content Skip to main navigation Skip to footer

Het Sensorium

Verstrengeling van lichaam en geest

Microcosmos (whome Man we call)
of two right noble partes is made
The soule, whose lyfe is eternall,
and body eke which hence must vade.

Eerste strofe van gedicht naast afbeelding van de ‘Wound man’ : Gale, Certaine Workes of Chirurgerie (Londen: Roland Hall, 1563)

Het verklaringsmodel voor de werking van lijf en leden was tot aan de zestiende eeuw vrijwel onveranderlijk gestoeld gebleven op het Galenische systeem. Deze invloedrijke leer was gebaseerd op Hippocrates’ theorie dat de lichaamswerking onderhevig is aan het evenwicht van de lichaamssappen (humores): slijm, bloed, gele gal en zwarte gal. Naargelang de dominante humor werd men ingedeeld in een van de vier temperamenten: het sanguinisch, het cholerisch, het melancholisch of het flegmatisch type. Sanguinische mensen waren vurige, energieke types door een teveel aan bloed. Cholerisch betekende dat men makkelijk irriteerbaar en snel kwaad te krijgen was door een teveel aan gele gal. Melancholische, neerslachtige, introverte en depressieve types hadden een teveel aan zwart gal. Flegmatische types vervolledigden de lijst: zij waren  kalme en weinig emotionele mensen door een teveel aan slijm. Een onevenwicht van deze vier lichaamssappen was gevaarlijk: een verkeerde balans kon leiden tot ernstige gezondheidsproblemen of zelfs de dood.

Doorheen de middeleeuwen was de gangbare overtuiging in de medische wetenschap dat de ziel niet ziek kon worden, enkel het lichaam en de organen die zich hierrond bevonden. Wanneer een patiënt bezeten was, nam de duivel dus enkel bezit van het lichaam maar nooit van de ziel. Het fysieke falen leidde er wel toe dat de ziel niet meer goed kon functioneren. Om deze reden werden lichaam en geest samen behandeld (door arts en priester, met als derde pijler de omgeving van de zieke: vrienden en verwanten). Pas in de late middeleeuwen begonnen artsen en priesters de behandeling meer als hun eigen domein te beschouwen, zonder dat de ander zich hiermee moest bemoeien.

Aangezien lichaam en geest één waren, school er een enorme verantwoordelijkheid in het lichamelijke handelen. Iedere actie had immers een rechtstreeks gevolg op de ziel. De omgang met sensorische prikkels was allesbehalve vrijblijvend. Het juiste gebruik van het sensorium kon de gelovige een ticket naar het paradijs bezorgen, tenzij men zich liet verleiden en moreel onverantwoorde keuzes maakte, dan sleepten de zintuigen eeuwige verdoemenis met zich mee. De laatmiddeleeuwse mens begreep de relatie tussen het eigen lichaam (intern) en de buitenwereld (extern) als communicerende vaten. Men zag zichzelf als een poreuze entiteit, die toegankelijk was voor een stroom aan sociale, morele en emotionele krachten. Hierbij werd het percipiëren van de omgeving ervaren als een proces van wederkerigheid tussen het individu en het nabije object. Deze tweerichtingscommunicatie was absoluut, en werkte zowel in de richting van subject naar object, als omgekeerd. Visibiliteit was zelfs geen vereiste; proximiteit volstond om krachten te kunnen overdragen.

Matthew Milner besluit in zijn referentiewerk The Senses and the English Reformation dan ook dat het belangrijkste keerpunt voor de geschiedenis van de zintuigen (in de vroegmoderne periode) misschien wel de overtuiging was dat sensorische gewaarwordingen mogelijk niet zo transformatief waren als de middeleeuwse zienswijze deed vermoeden. Maar pas met Descartes zou er zich een eerste wezenlijke verandering voordoen met betrekking tot de opvatting van de zintuiglijke werking (als zijnde mechanisch).