Skip to content Skip to main navigation Skip to footer

De olfactorische beleving

De olfactorische beelddenken

Mais, quand d’un passé ancien rien ne subsiste, après la mort des êtres, après la destruction des choses, seules, plus frêles mais plus vivaces, plus immatérielles, plus persistantes, plus fidèles, l’odeur et la saveur restent encore longtemps, comme des âmes, à se rappeler, à attendre, à espérer, sur la ruine de tout le reste, à porter sans fléchir, sur leur gouttelette presque impalpable, l’édifice immense du souvenir.
– Marcel Proust, Du côté de chez Swann, Parijs, 1988, p. 68. –

Het zoet ruikende hemelrijk stond diametraal tegenover de aardse alomtegenwoordigheid van verrotting, dood en verval. Aroma’s die collectief als aangenaam werden ervaren, waren niet minder dan afspiegelingen van het goddelijke, het paradijs en velerlei vormen van heiligheid. Bij een zweem bittere mirre ging de gedachte onmiddellijk uit naar het lijdende lichaam van Christus. De religieuze kunstproductie van de Zuidelijke Nederlanden was dan ook doordrongen van de olfactorische theorieën en praktijken. Reindert Falkenburg vestigde de aandacht op de vele zinnenprikkelende tuin-allegorieën die vanaf de vijftiende tot begin zestiende eeuw tekst en beeld sierden, en Paul Vandenbroeck bracht op boeiende wijze de Besloten Hofjes (zestiende eeuw) van de Mechelse Gasthuiszusters terug onder de aandacht. De aanwezigheid van deze met flora beladen voorstellingen en installaties bleef bovendien niet beperkt tot binnen de kerk- of kloostermuren, maar strekte zich uit tot huiskapel en Wunderkammer van de gegoede burgerij.

Dit olfactorisch beelddenken vertakte zich naar verscheidene devotionele gebruiksvoorwerpen. Een eerste fascinerende objectgroep waarin het verkrijgen van een goede geur zich op fysiek en spiritueel niveau manifesteerde, waren gebedssnoeren die een welriekende ervaring stimuleerden. Kettingen die uit amber vervaardigd waren, scheidden door hun contact met het warme lichaam een dennenhoutachtige geur af. Deze vulde niet alleen het luchtruim rondom de gelovige maar bleef eveneens aan de biddende vingers kleven. Rond het midden van de zestiende eeuw maakte de geestelijkheid bovendien in toenemende mate gebruik van ruwe amber om te verbranden tijdens de vieringen. In heel West-Europa kende deze geur dan ook een sterke associatie met kerkgebouwen en misvieringen. Ook de sierlijk uitgewerkte kralen of beeldjes die aan het uiteinde van een snoer hingen, waren in staat om neus en geest te beroeren. Een veelgebruikt hanger die hierop inspeelde, is de pomander. De aromatische dimensie van al deze objecten lag in het verlengde van de laatmiddeleeuwse traditie van volkstalige gebeden waarin bovengenoemde tuin- en florale metaforen veelvuldig werden ingepast. Het waren immers deze meditatieve gebeden die met de hulp van een gebedssnoer werden gereciteerd.

Zowel de snoeren als de hangers bestonden in alle mogelijke vormen en materialen; van luxueuze gouden, zilveren of amberen pronkstukken tot goedkope tinnen, glazen of houten uitvoeringen. Maar er circuleerden eveneens recepten om zelf ‘welrieckende paternosteren’ te maken. In het wijdverspreide huishoudboek Een nieuwe tractaet ghenaemt dat Batement van recepten  (1549, Antwerpen) stond een bereiding waarmee men met eenvoudige ingrediënten thuis aan de slag kon. Het deeg was een mengeling van zwarte aarde, dragant (zoete witachtige gom), storax, ‘calaminta’ (muntsoort), kruidnagel, laudanum, kaneel en ‘sandael cytrin’ (wit of geel sandelhout). Zowel storax als sandelhout zijn wierook-achtige aroma’s, dus de associatie met het kerkgebouw lag ook hier voor de hand. Kortom, de geuren die vrijkwamen bij het gebruik van al deze gebedssnoeren, stonden symbool voor deugdzaamheid en manifesteerden zich zowel op inwendig (spiritueel gebed) als uitwendig (luchtruim en vingertoppen) niveau.


Wanneer dit denkkader wordt toegepast op devotionele memento mori hangers kan een nieuwe lezing van de gebruikerscontext naar voor treden.Het memento mori motief vestigde de aandacht op de eigen sterfelijkheid en waarschuwde de gelovige voor het hechten aan alles wat vergankelijk was, zoals aardse bezittingen en uiterlijkheden. Onder de overkoepelende gedachte ‘gedenk te sterven’, vond dit thema vanaf het einde van de vijftiende eeuw haar weg in tekst en beeld doorheen de Nederlanden, Duitsland en Frankrijk. Doorgaans plaatste men een anonieme schedel tegenover een portret met individueel uitgewerkte kenmerken. De dood gold dan steeds als grote gelijkmaker, ongeacht de fysieke schoonheid of de sociale klasse die men doorheen het leven bekleedde. Ook deze hangers varieerden van eenvoudige kralen in de vorm van een enkel doodshoofd tot gedetailleerde beeldjes met een weelderig uitgedoste jongeling aan de ene kant en een rottend kadaver aan de andere zijde. Enigszins paradoxaal werden ze voornamelijk verzameld door de welgestelde elite.

Een memento mori hanger die aan het uiteinde van een gebedssnoer bungelde, raakte naast de doodsgedachte nog een ander aspect aan: een gevoel van houvast. Door te bidden voor de eigen zielenheil en die van anderen, kreeg men immers controle over het lot van de ziel. Hoe meer er gebeden werd, hoe sneller de ziel het vagevuur kon ontvluchten. Een terloopse notering in het conditierapport van een van deze objecten blijkt revelerend voor deze studie: ‘Various areas of the object, such as the nose, have particularly smooth surfaces, which indicate where it would have been rubbed by the owner during private devotion’ . Vanuit profiel bekeken, wordt duidelijk hoezeer de neus van de jeugdige dame is afgesleten ten opzichte van het skelet aan de andere zijde. Deze helft vertoont zelfs geen enkel spoor van wrijving, alsof de eigenaars te allen tijde hebben vermeden de afstotelijke verbeelding van de dood met hun vingers te beroeren. Bovendien gaat het niet om een alleenstaand geval . Meerdere Zuid-Nederlandse hangers uit de periode 1520-30 hebben een afgesleten reukorgaan aan de jeugdige helft. Hoogstwaarschijnlijk vertonen enkel de neuzen slijtage omdat ze het meeste uitstaken. Er zijn immers ook hangers bewaard gebleven waarbij het volledige gezonde portret is vervaagd en het kadaver onaangeroerd is gebleven.