De auditieve beleving

Kerkelijke klanklandschappen

Het klanklandschap van laatmiddeleeuwse en vroegmoderne kerken en kathedralen omvatte tal van auditieve prikkels die de kerkgangers passief bereikten. Verschillende soorten misvieringen, preken, de activiteit van de hondenslager, gregoriaanse en polyfone muziekuitvoeringen, pelgrims, bedelaars, spelende kinderen, vechtersbazen, werklieden en grafdelvers weerkaatste tegen de wanden van het kerkgebouw. Om te achterhalen wat dit voor de emotionele gemoedstoestand van de gelovige betekende, moet er in de eerste plaats gekeken worden naar de auditieve architectuur. Deze vervulde tal van functies binnen het kerkgebouw, gaande van puur pragmatisch tot diep emotioneel: gebeurtenissen waarnemen, de ruimtelijke geometrie auditief visualiseren, informatie communiceren, culturele symbolen verspreiden, emoties stimuleren, het tijdsverloop ervaren, sociale relaties opbouwen en herinneringen proberen vast te houden. De kerk was een microkosmos, waarbij er (al dan niet bewust) individuele betekenissen werden gegeven aan de verschillende auditieve prikkels. De auditieve architectuur verschafte dus meer dan alleen maar aanwijzingen over de nabijheid van objecten en oppervlaktes. Onbewust beïnvloedde ze ook het humeur en het associatief vermogen van de aanwezigen.

Op individueel niveau wordt er gesproken van een auditief ruimtelijk bewustzijn. Dit bestaat uit een complex samenspel van (subjectieve) werkelijkheidsbeleving, normen en waarden, de ruimtelijke karakteristieken van de omgeving en de hieraan gekoppelde auditieve perceptie. Het interpreteren van de functie en de betekenis ervan is echter problematisch. De resultaten van de wetenschappelijke experimenten die de auditieve ervaring van een ruimte trachten te doorgronden, zijn gelimiteerd en onstabiel. Een aanzienlijke belemmering is dat er geen formele manier bestaat om ruimtes in te delen op degene die een hoog of een laag affect teweegbrengen. Bovendien zijn veel van de emotionele aspecten van het auditief ruimtelijk bewustzijn moeilijk waarneembaar. Dit anekdotische karakter wordt onderschreven door de weinig expliciete getuigenissen die handelen over de (subjectieve) geluidsbeleving in de Zuid-Nederlandse kerken. De beschrijvingen slingeren tussen uitbundige lofredes en afkeurende kritiek. Langs de negatieve zijde, leidde onder meer het wangedrag en de ongehoorzaamheid van de cantors tot auditieve overlast. Vooral dronkenschap en vechtpartijen baarden het kapittel zorgen. Ook kanunnik Michael Breugel was niet te spreken over het gedrag van zijn geestelijke collega’s in de Antwerpse kathedraal. Hij noteerde in zijn visitatieverslag dat ze het gebouw binnen en buiten liepen wanneer het hen uitkwam, waardoor het rumoerige koor onder de bevolking gekend stond als ‘de duiventil’. Deze auditieve connotatie werd versterkt door het onbeschaamde rondslenteren, keuvelen en roepen van allerhande kerkpersoneel. Voorts stoorden de kerkgangers zich aan het gestotter en te luid spreken van slecht opgeleide kapelaans. Deze reeks klachten dateert van 1593, maar oudere bronnen ondersteunen het tumultueuze beeld dat hierin werd geschetst. In de jaren 1520 was er doorheen de Nederlanden een exponentiële stijging van absenteïsme, een trend die pas vanaf de jaren ‘40-50 terug afnam. Het was een kwaal die zich binnen alle gelederen van de geestelijkheid voordeed. Op zich was dit geen onoverkomelijk probleem, ware het niet dat de taken te vaak werden doorgeschoven naar onbekwame plaatsvervangers, met alle gevolgen van dien. De auditieve beleving van de ruimte leidde in dergelijke gevallen tot een negatieve ervaring. Het omgevingsgeluid stemde niet overeen met de wenselijke context, waardoor de focus op de geloofsbeleving werd bemoeilijkt. Aan de andere kant van het spectrum is er een positief geluid te vinden in het reisdagboek van Dürer, die zeer complimenteus was over de soundscape van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk: “En de altaren zijn rijk begiftigd; ze hebben daar de beste musici die er te vinden zijn. Er zijn veel vrome diensten in de kerk […]”. Björn Schmelzer merkt op dat de visueel ingestelde kunstenaar zelfs enkel een auditieve, psycho-akoestische woordenschat hanteerde om de schoonheid van de Antwerpse kerk te bezingen.