Gereglementeerde en verklaarde objecten
Een essentieel aspect van de rite is vast en zeker de herneming van uitgevoerde handelingen, de plechtige herhaling en de toe-eigening van formules en gebaren. Dit principe van het opnieuw toe-eigenen, op meer of minder intieme of persoonlijk wijze, is ook eigen aan liturgische vieringen. Het is een blijk van een geruststellende stabiliteit en verzekert de doeltreffendheid van het ritueel, een doeltreffendheid die ook impliciet gebaseerd is op een intiem begrip van de betekenis van de viering door de celebrant en de gelovige. Het is aan die noodzaak dat de aanzienlijke hoeveelheid geschriften over de liturgie tegemoetkomt sinds het begin van het christendom.
Boeken met voorschriften voor de ritus
Een enorme hoeveelheid geschriften van allerlei genres uitgaand van de Kerk is erop gericht regels vast te leggen voor de ritus, met de bedoeling ze te harmoniseren, te heroriënteren of ze uit te leggen. De voorschriften in deze boeken hebben ook betrekking op de liturgische objecten: ze bepalen er de materialen, het statuut, de functies en het gebruik van afhankelijk van het type viering en de mate van plechtigheid.
Ten eerste zijn er de decreten van de grote concilies, waaronder Lateranen IV in 1215 dat de vormen van liturgische gewaden vastlegt, Constantinopel in 1414-1418, Lateranen V in 1512-1517 en Trente in 1545-1563 waarbij sessie XXII de liturgische objecten betreft. Deze decreten streven naar een uniformisering van de Romeinse liturgie. Ze worden afgewisseld met lokale synoden op bisschoppelijk niveau.
In de middeleeuwen komt een hele reeks geschriften uit, te beginnen met de liturgische handboeken. Het bekendste handboek dat gedurende eeuwen een ‘bestseller’ is, is het Manuel pour comprendre la signification symbolique des cathédrales et des églises van bisschop Wilhelmus Durandus van Mende (13de eeuw). Daarnaast zijn er de sacramentaria, liturgische boeken voor de riten uitgevoerd door de priester of bisschop, en de ordines, kleine werken met uitleg over de verschillende liturgische diensten van de Romeinse rite, die meestal echter niet ingaan op de vorm, materialen en versieringen van de ornamenta.

Ook de hervorming na het Concilie van Trente brengt een aanzienlijk aantal liturgische werken voort. Ze worden heruitgegeven en ononderbroken gebruikt tot aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Het zijn het Missaal (Missale Romanum uit 1570 dat alle benodigdheden vastlegt voor de mis), het Rituaal (Rituale Romanum uit 1614 met bepalingen voor andere ceremonies dan de mis en het goddelijk officie uitgevoerd door een priester, zoals de sacramenten, begrafenissen en zegeningen), het Brevier (Breviarum Romanum uit 1568 voor dagelijkse gebeden), het Ceremoniaal voor de bisschoppen (Cæremoniale Episcoporum uit 1600, een handboek voor ceremonies van Romeinse strekking, met instructies voor de bisschoppelijke liturgie) en tenslotte de Pontificale (Pontificale Romanum uit 1595 met gebeden en riten voor bisschoppen).
Daarnaast werd in de nasleep van de Katholieke Reformatie een grote hoeveelheid handleidingen, mistraktaten of Expositiones Missae uitgegeven. Deze werken gaan terug op een Karolingische traditie en leggen de geestelijkheid en de gelovigen de riten van de eucharistische viering en van de kerkelijke ceremonies uit. Ze winnen aan belang in de 16de en 17de eeuw. Soms gaan ze gepaard met gedeeltelijke of volledige vertalingen van het sinds 1570 vernieuwde en eengemaakte Missale Romanum. Want hoewel het Concilie van Trente Latijn aanhoudt als de officiële taal voor de mis, komt het voor dat geestelijken de mysteries van de mis uitleggen in de volkstaal. Deze geschriften sluiten dus aan bij de idealen van de Katholieke Reformatie van een dieper begrip van en collectieve, actieve deelname aan de mis.